Verhaal van de maand

Pleinwacht


We liepen op het schoolplein, mijn jonge vrouwelijke collega en ik. Pleinwacht. Altijd heel gezellig. Bovendien verfrissend, niet alleen omdat je anders de hele dag in het nuffige gebouw zit, maar ook omdat je eens anders met je collega praat. Zit je, bijvoorbeeld tijdens de pauzes, eens met alle op dat moment werkende collega’s samen, dan heb je het vaak over schoolse aangelegenheden. Altijd is er wel een leerkracht die iets bijzonders in de klas heeft meegemaakt. Of met ouders. Soms grappige, soms minder grappige.

De laatste jaren gebeurt dat de laatste tijd helaas meer dan ‘vroeger’.

Of zou het alleen maar een gevoel zijn. Het gevoel dat jij niet meer de baas bent in je klas. Of het gevoel dat kinderen niet meer naar je willen of kunnen luisteren; het gevoel dat je op allerlei manieren kindvriendelijk bezig bent maar dat, zeker het kind zelf, helemaal niet waardeert. Of het gevoel dat ouders steeds vaker minder of soms helemaal geen tijd hebben voor hun kinderen; het gevoel dat ze jou steeds meer opzadelen met de problemen die zij thuis met hun kind hebben. Wacht even. Zou dat het kunnen zijn? Ik doe op school mijn stinkende best om de volle klas met kinderen individueel te benaderen, ze zo zelfstandig mogelijk te laten werken, ze zo veel mogelijk niveaugebonden verwerkingsmateriaal te geven omdat je zowel hoogbegaafde, begaafde, bovengemiddelde, gemiddelde, net onder het gemiddelde als zwakbegaafde leerlingen in je klas hebt, terwijl ouders, als ze ‘s avonds moe van het werken thuis komen, hun kind vermaken door ze voor de televisie allerlei soaps te laten zien. Natuurlijk zeg ik het wat extreem en natuurlijk zijn er uitzonderingen. Gelukkig. Maar, die uitzonderingen bevestigen wel steeds meer de regel.

“Ricardo, geef die bal maar aan mij! Je weet dat er op het schoolplein niet gevoetbald mag worden. Dat is de regel die wij samen hier op onze school hebben afgesproken. Of was je dat vergeten. Om half vier kun je hem weer bij mij afhalen in de klas en denk er om, ik wil die bal niet weer op school zien.”

“Hij is toch niet van mij.”

Kijk, dat bedoel ik nou ook. Respect. Het omgaan met andermans spulletjes. “Hij is toch niet van mij.” Voel je? Met andere woorden, ook al snijd je de bal door midden, hij is toch niet van mij. Wat kan het mij nou schelen. Niks waard. Andermans spullen zijn niks waard. Soms hun eigen spullen zelfs niet eens.

“Bianca, ophouden. Jolanda vindt dat niet leuk. Straks sla je per ongeluk wel raak, is haar bril stuk en heeft ze glas in haar ogen. Kunnen we de dokter er ook nog bij halen.”

“Daar is ze toch voor verzekerd.”

Hoor dat kind. Daar is ze toch voor verzekerd. Dat bedenkt ze toch zelf niet. Hoe oud is ze eigenlijk? Negen, tien jaar misschien en dan zeggen: “Daar is ze toch voor verzekerd.” Over de gevolgen, dat Jolanda misschien een oog moet missen en haar verdere leven gehandicapt is, staan ze niet stil. Daar hebben ouders het niet meer over met hun kinderen.

‘t Is allemaal zo gemakkelijk. Het wordt de kinderen zo gemakkelijk gemaakt. Een stukje verantwoordelijkheid bij brengen kost al te veel moeite tegenwoordig. En wij steeds maar bezig zijn met regels en regeltjes. Eigenlijk zouden wij als leerkrachten door moeten bouwen op een fundament dat al door de ouders is gelegd. Maar het is soms precies de omgekeerde wereld: Wij proberen nog zoiets als een fundering te leggen, heel voorzichtig weliswaar om vooral niet al te ‘bemoeialachtig’ over te komen. Maar of de ouders er iets mee doen? Ik vraag het mij af.

Mijn collega keek mij aan. Een jonge vrouw, pas afgestudeerd, haar eerste baan. Wat zou ze van me denken. Ik hield maar even m’n mond, te meer omdat zij helemaal niets zei. Ik zag Ricardo weer met een bal gooien. Cobi, mijn collega dus, zag het ook. Ik weet zeker dat ze het zag en toch reageerde ze niet. Moest ik Ricardo weer op het matje roepen? Weer hetzelfde verhaal afsteken? Eigenlijk wel. Als schoolmeester val je nog al eens in herhalingen.

“Ricardo, hier die bal.”

Het was er uit voor ik me het realiseerde. Ik keek Cobi aan. Regel is toch regel. We hebben toch samen, met het hele team, afgesproken dat we ons duidelijk aan de regels zouden houden. En dat ook duidelijk zouden maken naar kinderen èn ouders. Regels scheppen uiteindelijk duidelijk. Structuur!

Ik hield m’n hand op en Ricardo legde de bal er in.

“Zeker weer niet van jou.”

Hij zei niets.

“Ik vraag je wat Ricardo.”

Schouderophalen.

“Ricardo, van wie is deze bal?”

Schouderophalen.

“Dus deze is van jou.”

Het was een logische conclusie. Als de bal van een ander was geweest had hij dat wel gezegd. In de bal zat een soort drukknoopje. Ik pakte een pen uit mijn binnenzak en drukte op het knoopje. Het siste een beetje. Ik klemde de bal tussen mijn elleboog en middel. Het sissen bleef aanhouden. Half leeg was hij. Of half vol. In elk geval niet meer geschikt om er me te spelen.

“Zo, dat was het dan Ricardo. Ga maar weer spelen.”

Hij zei niets, draaide zich schouderophalend om. De jongens van groep acht hadden, staande bij een bankje op het schoolplein, de hele scène met geloei en gelach gade geslagen. Ricardo werd als een held binnengehaald.

“Vond je dit pedagogisch verantwoord?” vroeg ik Cobi.

“Eigenlijk wel, maar ik zou het niet gedaan hebben.”

“Waarom niet?”

“Vanavond heb je zijn vader aan de lijn. Ik heb zoiets al eens eerder met Ricardo gehad. De man was hevig verontwaardigd. Hij schold me zelfs uit. Waar ik het lef vandaan haalde. Hij dreigde zelfs dat hij zijn kinderen naar een andere school zou sturen.”

“Wat zei je toen.”

“Ik heb hem de hele situatie nog eens uitgelegd. Ik heb hem verteld over de regels en de afspraken die we op onze school hebben. Dat we die hebben om onder andere de veiligheid, ook van zijn kinderen, op het schoolplein te bewaren en dat hem dat als vader toch ook aan zou moeten spreken. Hij bond toen wat in, maar als er weer iets met een van zijn kinderen zou gebeuren, zou hij maatregelen nemen.”

Ze keek me aan. Ik begreep waarom zij zopas niet reageerde toen Ricardo weer met een bal gooide.

“Hij mag mij bellen,” antwoordde ik. “Ik leg hem niks meer uit maar zal hem wel een dringend advies geven.”

“En dat is?”

“Wegwezen natuurlijk. Zulke mensen, zulke ouders kunnen we missen als kiespijn. Maar ik weet zeker,” voegde ik er aan toe, “dat hij niet belt.”

Die middag hadden we weer pleindienst. Denk nou niet dat wij samen alle dagen deze dienst draaien, maar één dag in de week komt iedereen een keer aan de beurt. En toevallig moesten wij vandaag.

Tegen tien voor half twee komt Annetta naar ons toe lopen. Annetta is het jongere zusje van Ricardo. Ze zit in groep vier. Ze heeft een papiertje in haar hand.

Cobi kijkt mij betekenisvol aan. Een vleugje lach krult om haar lippen. We denken aan een brief van het thuisfront.

Annetta gaat lachend voor ons staan. Ze is bepaald niet de pienterste van de groep, maar dat geeft niet. Ze is altijd vrolijk en tegenwoordig is dat ook heel veel waard. Ze toont ons een vierkant gevouwen blad met hoeken op de punt. Ze houdt het papier tussen beide duimen en wijsvingers. Het is duidelijk, ze wil gewoon een spelletje met ons doen. Leuk!

“Hoeveel keer?”

“Hoeveel keer?” vraag ik onnozel. “Wat bedoel je Annetta?”

“’t Is een spelletje meester. Hoeveel keer?”

“Vraag maar aan juf Cobi, Annetta,” antwoordde ik. “Ik ken dat spelletje al en juf nog niet.”

“Nee, ik moest het met u spelen.”

“Ja, maar van mij mag je het met juf Cobi spelen. Dat vindt Ricardo vast ook wel goed.”

Cobi keek mij niet begrijpend aan.

“Hoeveel keer juf?”

Cobi dacht heel lang na en zei: “Acht keer.”

Annetta begon ijverig maar langzaam haar duimen en wijsvingers naar elkaar toe te halen en vervolgens weer terug. Ze telde er langzaam en zachtjes bij.

“Eén, twee, drie, ...vijf, ...” We zeiden niets. “...zes, zeven, acht.”

Ze lachte opgelucht na deze moeilijke aan zichzelf gestelde opdracht.

“Welke kleur?”

“Welke kleur?”

“Ja, de rode stip, de groene, de gele of de blauwe.”

“Eh,..eh, doe maar de rode.”

Met het puntje van de tong vouwde Annetta zorgvuldig en voorzichtig het hoekje waar een rode stip op getekend stond, open.

Een beetje slordig, maar duidelijk leesbaar, stond daar Klootzak.

Ik deed of ik niets gezien had en vouwde het blaadje weer dicht.

“Je hebt niet goed geteld, Annetta, we doen het samen nog eens over.

We telden nu mee, hardop.

“Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht.”

“Welke kleur?”

“Eh, ...eh, doe nu maar geel.”

Weer ontvouwde Annetta het hoekje.

Er stond wat ik verwachtte: Klootzak.

Geef dat spelletje maar aan mij Annetta. Je krijgt het vanmiddag weer van mij terug. Ik vind het hartstikke leuk.

Toen ze weg was vouwde ik het helemaal open. Op alle hoeken stond Klootzak ingevuld...


Overigens, vader heeft niet meer gebeld.