Verhaal van de maand
Vrijheid voor de stad Hattem (deel 1)
Gijsbert en Geert slopen dicht langs de muur van de grote kerk. Geert’s hart bonsde in zijn keel. Voor het eerst in zijn leven liep hij over een kerkhof. Hij wist dat hier mensen lagen die hij gekend had. Maar nog nooit had hij hier naar toe durven komen.
“Doden dienen met rust gelaten te worden,” zei zijn vader altijd. “Bovendien,” vervolgde hij, “heb je op het kerkhof niks te zoeken.”
De graven langs de noordzijde van de kerk zagen er vervallen uit. Een enkel graf, pas geleden nog eens geopend om een familielid bij te zetten, zag er misschien wat netter uit. Maar je kon zien dat Hattemers aan grafbezoek geen plezier beleefden. De bomen die her en der stonden kraakten en kreunden soms angstaanjagend, als waren het pijnkreten van geesten. Geert keek nog eens schichtig achterom. Gelukkig waren ze alleen op het kerkhof. Hij dacht aan zijn vader. Met opzet waren ze vanuit Geert’s huis over de stadsmarkt gelopen, de Zaksteeg voorbij, zodat het zou lijken dat ze een ander doel hadden. Zo onopvallend mogelijk waren ze het hek naast de kerk gepasseerd.
Ze wilden naar het Hoge Huys aan de Zaksteeg om te kijken of ze een glimp van de gevangenen op konden vangen. Tenminste, Gijsbert had gehoord dat er Spanjaarden gevangen zouden zitten. Toen Gijsbert hem vanmiddag vroeg mee te gaan twijfelde hij eerst hevig. Hij dacht aan het verhaal dat de grootvader van Gijsbert gisteravond vertelde over de Drost Lodewijk van Montfoort en zijn zoon Willem. Aan de manier waarop een eind aan hun leven was gemaakt. Hij, Geert, wilde eigenlijk liever even geen Spanjaarden zien, ook al zaten ze gevangen. Toch won zijn nieuwsgierigheid het van zijn angst. Want natuurlijk wist hij dat hij niet echt bang hoefde te zijn. Zij zaten immers goed vastgeketend in de beenklemmen die met grote pinnen in de muur waren bevestigd. Toch hoopte hij een glimp van de Spanjolen op te kunnen vangen door de getraliede raampjes aan de voorkant. Maar als zijn vader zou horen dat hij toch gegaan was…
Ze klommen over de stenen muur aan de zuidzijde van het kerkhof en liepen direct rechtsaf. Ze kwamen uit op de Zaksteeg, vlak bij het Hoge Huys. Ze waren er bijna…
“Zie jij iets?”
“Ik niet. Ik hoor ook niets. Weet je zeker dat ze hier gevangen zitten?”
“Mijn opa zei het.”
“Zal ik eens roepen?”
“Ja.”
“Ola! Ola!”
Behalve een lichte nagalm hoorden Gijsbert en Geert niks.
Teleurgesteld liepen ze via de Zaksteeg terug naar de Markt.
De ouders van Geert woonden in wat eens de voorburcht van De dikke Tinne was geweest. Zijn opa had als wapensmid de heren van het kasteel vele jaren gediend. En ook zijn vader had zich jaren als poortwachter verdienstelijk gemaakt. Maar nadat het kasteel in 1587 door een grote brand was verwoest, was het nooit weer herbouwd. Sterker nog, de overgebleven stenen werden weggehaald en gebruikt voor het bouwen van huizen.
De voorburcht brandde gelukkig niet helemaal af, maar was wel behoorlijk beschadigd. Met vereende krachten echter werd het overgebleven deel weer geschikt gemaakt voor bewoning en Geert’s ouders en opa woonden er met plezier, hoewel het nu meer op een schuur leek dan
op een huis. Ze hadden een paar koeien, varkens en kippen en alles liep vrijelijk in en rond hun ‘boerderij’. Zelf woonden ze in het achterste deel van de schuur, tegen de overgebleven 1.45 meter dikke muur. Deze muur gaf hun tenminste het gevoel van bescherming.
Het water liep in dunne stroompjes van de spookachtig verlichte ruw gemetselde muur. Het was binnen misschien nog warmer dan buiten. En zeker vochtiger. Twee flakkerende kaarsen stonden op de ruwhouten tafel in het midden van de woonruimte. De lange schaduwen veranderden steeds van vorm en lengte. Gefascineerd volgde Geert de donkere bewegingen op de muur. De schaduw was soms zijn opa in het groot, met lange vreemde tentakels aan zijn lichaam. Soms ook een paard met lange kromme benen. Even dacht Geert aan Kladdegat, het monster bij de Dorpspoort, dat zich soms als hond vermomde… Kladdegat, die mensen en kinderen meesleurde in zijn donker onderaardse hol bij het Hondegat vlak bij de Dorpspoort. Ondanks de warmte had Geert kippenvel. Hij huiverde. Opa Geert genoot van het bier, dat uit de kroes in zijn mond klokte. Het maakte hem vrolijk en spraakzaam.
“We hebben die Parma flink in het zand laten bijten.” Opa Geert keek minachtend en met samengeknepen ogen naar Gijsbert en Geert. Zijn mondhoeken waren omlaag gekruld.
“Parma.” Hij sprak de naam nog eens uit terwijl een flinke straal tabakssap zijn linker mondhoek verliet.
“Parma? Wie was dat?” vroeg Gijsbert als eerste.
Opa keek de beide jongens aan. Hij nam nog een slok uit de kroes. Geert volgde nauwkeurig de bewegingen van opa’s mond. Kauwen op tabak en tegelijkertijd bier drinken vond hij een vreemd schouwspel. Maar opa vertrok geen spier.
“Je weet dat we al sinds 1568 met de Spanjolen in oorlog waren. De Spaanse koning Filips de tweede wilde dat wij Hollanders allemaal katholiek zouden worden. Daarom stuurde hij Alva, een wrede man, naar de Nederlanden om hier landvoogd te worden.” Opa richtte een sapstraal op een verdwaalde kip die nieuwsgierig binnen was komen lopen, maar miste haar ternauwernood. “Gelukkig viel de Prins van Oranje ons land binnen om ons te helpen en sinds die tijd wordt er in de zuidelijke en noordelijke gewesten hevig gevochten. De Spanjolen veroverden veel steden. Vooràl de steden. De bevolking op het platteland verweerde zich veel minder. Maar omdat de tegenstand van de Hollanders heviger was dan Filips had verwacht werd Alva legeraanvoerder. De koning benoemde Parma tot landvoogd.”
De jongens luisterden muisstil naar het verhaal van opa. Hoewel ze veel vragen hadden wilden ze hem beslist niet onderbreken. Ze wisten dat hij dan zomaar met zijn verhaal zou kunnen stoppen. En het vervolg zou zich dan laten raden…of juist niet!
“In 1580 viel Parma’s oog op Hattem. Hij dacht Hattem gemakkelijk in te kunnen nemen”. Opa keek de jongens triomfantelijk aan.
“Maar daar kwam hij achter,” vervolgde hij gniffelend. “Parma hoopte dat als hij ons kasteel in handen zou hebben de Hattemers geen tegenstand meer zouden bieden. Het was hem ook nog bijna gelukt. Door verraad!”
“Verraad?” vroeg Gijsbert.
“Wie verraadde dan de stad opa?”
“De Drost zelf! Lodewijk van Montfoort. Hij was al tachtig jaar. Tachtig jaar en dan je eigen stad verraden aan die Spanjolen. Hij liet, samen met zijn zoon, de vijand binnen de poorten van de stad. Eerst hadden ze er voor gezorgd dat de poortwachters, door drank beneveld, werden ontwapend en vervolgens lieten ze een klein legertje van veertig soldaten binnen de muren van de stad komen. Ha ha. Hij deed het om er zelf beter van te worden, maar hij heeft het geweten.” Opa’s stem klonk samenzweerderig. Je zag dat hij genoot van de herinneringen die hij had aan die tijd.
“Wat is er daarna gebeurd?”
“We waren woest. We waren verraden door iemand die we vertrouwden, die we altijd gediend hadden. De hele burgerij kwam in opstand. We wisten de poorten te heroveren en, geholpen door soldaten van de Prins, die in Kampen, Zwolle, Deventer en Elburg gelegerd waren, hebben we de Spanjolen gedwongen zich over te geven. De Drost en zijn zoon werden samen met hun vrouwen geboeid naar Arnhem gebracht en daar werden de twee mannen onthoofd en vervolgens gevierendeeld.”
“Hun verdiende loon,” was het enige dat Gijsbert zei.
“En nu, bijna vijftig jaar later, liggen ze weer voor de stad,” vervolgde opa. “Maar reken er op dat we ze weer tegenhouden. Wij Hattemers geven onze vrijheid niet uit handen. Dan sterven we liever. Ik tenminste!”
Hij keek de jongens één voor één aan. Met diezelfde triomfantelijke maar ook vastberaden blik in zijn ogen als zopas.
17 augustus 1629. Juan Gomez stond op één van de in alle haast opgegooide wallen en keek om zich heen. Het was rustig vannacht. De maan was helder en er was geen wolkje te zien aan de strakblauwe hemel. Hoe anders dan de dag er voor. Het had aan één stuk door geregend uit donkere wolken die hem aan alle kanten beslopen. En nu fonkelden de sterren bij duizenden tegelijk. Het scheen Juan dat het al jaren geleden was dat hij Spanje had verlaten om als soldaat te dienen onder graaf Van Salazar. Toch was het nog maar tien maanden geleden dat hij afscheid nam van zijn ouders, broers en zussen. Achter hem leken de punten van de tenten als op hellebaarden wijzend naar de hemel met daarin de slapende soldaten. Maar Juan wist, dat niet de hemel, maar de hel hen wachtte. Tien dagen geleden hadden ze orders gekregen om zich naar de Noord Veluwe te begeven. De opdracht was om de Hanzestad Hattem in te nemen. Sinds hun aankomst hier voor Hattem, de dertiende augustus, waren ze in de weer om gangen in de richting van de stad te graven. De eerste aanval op de stad was schromelijk mislukt. De graaf had gedacht de stad zonder noemenswaardige tegenstand in te kunnen nemen. Hoe anders was het gegaan. Hij, Juan, was blij de eerste aanval overleefd te hebben. Ze hadden ze zich teruggetrokken en hun kamp opgeslagen aan de voet van een heuvel, door de Hattemers ook wel Galgenberg genoemd. Galgenberg. Juan moest even huiveren bij dit woord en vooral bij zijn betekenis. Hoeveel schooiers, dieven en oplichters zouden hier al opgehangen zijn, dacht hij. Juan trok bij die gedachte zijn tenue eens recht en omvatte met zijn rechterhand ongemerkt zijn keel. Hij schudde eens wild met zijn haren en concentreerde zich weer op de omgeving. De opgeworpen wallen moesten hen beschermen tegen een onverwachte aanval van de Hattemers. Hij voelde echter dat een aanval van de tegenpartij niet zou komen. Daarvoor had de stad de beschikking over te weinig soldaten. Vanmiddag nog had hij gehoord, dat de stad versterking uit Zutphen had gekregen. 174 Friezen en nog een andere compagnie van 140 musketiers waren de stad binnengehaald om het mee te helpen verdedigen. Ook Zwolle had een compagnie van 300 man gezonden, vergezeld van enige oorlogs- en levensbehoeften. Juan lachte gemelijk in zichzelf. Hoe zouden die ruim 600 soldaten de tienduizend Spanjaarden willen tegenhouden? Juan staarde in de verte en zag vaag de torenspits van de grote kerk afsteken tegen de heldere hemel. Ook de poorten van de stad, hoewel schrieler, onderscheidde hij duidelijk. In het oostelijk deel van de stad boezemden de ruïnes van wat eens een machtig kasteel was geweest, hem ontzag in. Maar hij wist, dat de door de Hattemers in de haast opgeworpen aarden schansen geen belemmering mochten zijn.
Achter de stad trok een donkerblauw lint een streep over zijn netvlies. Hij wist dat het de IJssel was en hij wist ook, dat had althans de graaf gezegd, dat de stad met schepen via de IJssel werd bevoorraad. Achter hem werkte de dreiging van de donkere bossen, ondanks de positieve vooruitzichten, hem op het gemoed. Hij had een onverklaarbaar vreemd gevoel…
Archief
Eerder verschenen:
- Mischa
- Een Spaanse tuinman
- Annie in Andalusië
- You are so beautiful
- Srebrenica herdacht: 11 juli 1995 – 11 juli 2007
- Bruin café in Amsterdam
- Een Brug te moeilijk?
- Hans en Klaar
- Polyphemus (1)
- Polyphemus (2)
- Polyphemus (3)
- Schaduwmeisje (1)
- Schaduwmeisje (2)
- Schaduwmeisje (3)
- Schaduwmeisje (4)
- Wenen
- Pleinwacht
- Comme Dieu
- Bertus Mens, een oud leerling
- Marieke, een lief meisje
- Bas en Top
- Kippensoep
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 1)
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 2)
- Een wrede droom
- 754
- Herfst
- vijftal haiku’s over sneeuw
- Mishandeling?...Of…
- Nieuwe spoorbrug
- Een observatie in Kamer 3d, bed 3…
- Samuel, met alle respect!
- Fragment 1 uit "Gestalkt"
- Fragment 2 uit "Gestalkt"
- Fragment 3 uit "Gestalkt"
- Fragment 4 uit "Gestalkt"
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 1
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 2
- Wateroverlast
- De poes van Gj.
- Stolpersteine
- De bloemkoolman
- Een Haibun
- Winter sonnettet 2012
- Winter in februari 2012
- Patiënt meneer Roel
- Het pand der liefde
- Wreedheden
- Tante Chloe
- De poes van Gj.
- Boekje van Geluk
- Aijee pietjee de mwa ee …
- Afscheid
- Ge-strand
- Standbeeld in Leiden
- Autoloze zondag
- In de hemel
- Anderhalve liter
- Stilteconcert in Hattem
- Kladdegat, mijn verhaal…
- Kladdegat deel 2, het verhaal dat we nog niet wisten…
- 5-5=1
- Herman en Aleida
- Georg Cohn, een Jodenjongen
- Koffietafelpraat
- Socrates (en de nepsint)
- Annie in Andalusië
- Sjakie Slak
- ‘Even de IJssel over’
- Het meisje te paard
- De huismus
- Ge-Strand
- De ooievaar
- Bruin café in Amsterdam