Verhaal van de maand
Pompeii, 79 na Chr.
Deel 1
‘Waar zijn de pakhuizen gebleven vader?’ vraagt Lucius. ‘Zijn ze vernietigd toen de Romeinen onze stad veroverden? En wat is er met jouw vader gebeurd?’
‘Afgevoerd. Mijn vader werd als slaaf afgevoerd naar de grote stad Rome. Ze zeggen dat het een stad is met meer dan honderdduizend inwoners.’
‘Honderdduizend. Dat is vijf keer zo veel als onze stad.’ Lucius kan zich niet voor stellen hoeveel honderdduizend is, maar het moet wel heel veel zijn. Zelfs twintigduizend kan hij zich nauwelijks voor stellen.
En heb jij je vader nooit teruggezien?’
‘Nee, nooit meer. Ook heb ik nooit meer iets van hem gehoord.’
Lucius’ vader zwijgt en kijkt met een strak gezicht naar een troep voorbij marcherende soldaten.
‘Misschien is hij wel gestorven als gladiator. Hij is een stevig gebouwde man, geschikt als vechter. Maar ik weet het niet. Ik heb alleen maar een vermoeden dat hem zoiets is overkomen.’
Lucius loopt met zijn vader door de Via Stabiana. Ze halen brood bij de bakker. Zijn vader gaat daarna weer terug naar zijn werk in de haven. Bij de bakker nemen ze afscheid en Lucius loopt verder. Op de hoek van de Via Della Fortuna aangekomen slaat hij linksaf en vervolgens neemt hij de eerste weg rechts. Aan de linkerkant na ongeveer honderd meter woont zijn werkgever, de bekende koopman Aulus Vettius Conviva. Vandaag is het marktdag en moet hij sieraden met de jonge zilversmid Marcus verkopen op het Macellum, het grote en altijd druk bezochte marktplein in het hartje van Pompeii. Het belooft een mooi dag te worden…
Met Marcus is hij bevriend geraakt toen hij bij heer Aulus kwam werken. Marcus is zeventien jaar. Ze gaan samen altijd één keer in de week naar de thermen. Eigenlijk zijn de thermen voor de welgestelde Romeinen, maar ze zijn een keer samen met heer Aulus geweest en sindsdien mogen ze er ook zonder zijn begeleiding naar toe.
24 augustus in het jaar 79 na Christus begint zoals alle andere dagen. Hoewel er al verscheidene dagen aardschokken gevoeld zijn, maakt niemand zich daar echt zorgen om. Het is druk op de markt en het is warm. De zon heeft de hele ochtend al geschenen. Tegen één uur ‘s middags gebeurt het niet verwachte. Het is alsof de Vesuvius plotseling boos is geworden. Uit het topje van de vulkaan stijgt een enorme zuil van as en puin. Het lijkt op een verticale zwarte wolk, die heel langzaam de zon verduistert. Nog steeds blijven de mensen op de markt er vrij rustig onder, maar hier en daar zie je al kooplui hun spullen bij elkaar pakken. Ze vertrouwen het blijkbaar niet.
Hij kijkt Marcus aan. ‘Wat doen we?’
‘We pakken alles in de kisten. Als de rookpluim stopt kunnen we het zo weer uitpakken.’
Gehaast pakken de twee jongens alles in de twee kisten, ondertussen steeds naar de hemel kijkend. Het begint een beetje te schemeren. Mensen worden ongerust. Hier en daar zie je groepjes staan, druk pratend over het abnormale verschijnsel. Het wordt steeds donkerder.
‘Ik ga er vandoor,’ zegt Marcus.’Ik sleep de kisten wel mee. Het is niet zo ver naar heer Aulus. Ga jij maar naar huis, jij moet verder lopen.’ ‘Weet je het zeker?’vraagt Lucius. ‘Ik wil je natuurlijk wel helpen.’
‘Ga nu maar. Ik red me wel. Hopelijk zie ik je morgen weer. Tot dan’ en omhoog kijkend naar de lucht roept hij Lucius na: ‘En loop alsjeblieft een beetje door. Ik denk dat het niet goed gaat!’
Als Lucius het eerste as op zijn kleren neer ziet dalen en ook kleine steentjes voelt en ziet vallen, zet hij het op een lopen…
(wordt vervolgd)
‘Afgevoerd. Mijn vader werd als slaaf afgevoerd naar de grote stad Rome. Ze zeggen dat het een stad is met meer dan honderdduizend inwoners.’
‘Honderdduizend. Dat is vijf keer zo veel als onze stad.’ Lucius kan zich niet voor stellen hoeveel honderdduizend is, maar het moet wel heel veel zijn. Zelfs twintigduizend kan hij zich nauwelijks voor stellen.
En heb jij je vader nooit teruggezien?’
‘Nee, nooit meer. Ook heb ik nooit meer iets van hem gehoord.’
Lucius’ vader zwijgt en kijkt met een strak gezicht naar een troep voorbij marcherende soldaten.
‘Misschien is hij wel gestorven als gladiator. Hij is een stevig gebouwde man, geschikt als vechter. Maar ik weet het niet. Ik heb alleen maar een vermoeden dat hem zoiets is overkomen.’
Lucius loopt met zijn vader door de Via Stabiana. Ze halen brood bij de bakker. Zijn vader gaat daarna weer terug naar zijn werk in de haven. Bij de bakker nemen ze afscheid en Lucius loopt verder. Op de hoek van de Via Della Fortuna aangekomen slaat hij linksaf en vervolgens neemt hij de eerste weg rechts. Aan de linkerkant na ongeveer honderd meter woont zijn werkgever, de bekende koopman Aulus Vettius Conviva. Vandaag is het marktdag en moet hij sieraden met de jonge zilversmid Marcus verkopen op het Macellum, het grote en altijd druk bezochte marktplein in het hartje van Pompeii. Het belooft een mooi dag te worden…
Met Marcus is hij bevriend geraakt toen hij bij heer Aulus kwam werken. Marcus is zeventien jaar. Ze gaan samen altijd één keer in de week naar de thermen. Eigenlijk zijn de thermen voor de welgestelde Romeinen, maar ze zijn een keer samen met heer Aulus geweest en sindsdien mogen ze er ook zonder zijn begeleiding naar toe.
24 augustus in het jaar 79 na Christus begint zoals alle andere dagen. Hoewel er al verscheidene dagen aardschokken gevoeld zijn, maakt niemand zich daar echt zorgen om. Het is druk op de markt en het is warm. De zon heeft de hele ochtend al geschenen. Tegen één uur ‘s middags gebeurt het niet verwachte. Het is alsof de Vesuvius plotseling boos is geworden. Uit het topje van de vulkaan stijgt een enorme zuil van as en puin. Het lijkt op een verticale zwarte wolk, die heel langzaam de zon verduistert. Nog steeds blijven de mensen op de markt er vrij rustig onder, maar hier en daar zie je al kooplui hun spullen bij elkaar pakken. Ze vertrouwen het blijkbaar niet.
Hij kijkt Marcus aan. ‘Wat doen we?’
‘We pakken alles in de kisten. Als de rookpluim stopt kunnen we het zo weer uitpakken.’
Gehaast pakken de twee jongens alles in de twee kisten, ondertussen steeds naar de hemel kijkend. Het begint een beetje te schemeren. Mensen worden ongerust. Hier en daar zie je groepjes staan, druk pratend over het abnormale verschijnsel. Het wordt steeds donkerder.
‘Ik ga er vandoor,’ zegt Marcus.’Ik sleep de kisten wel mee. Het is niet zo ver naar heer Aulus. Ga jij maar naar huis, jij moet verder lopen.’ ‘Weet je het zeker?’vraagt Lucius. ‘Ik wil je natuurlijk wel helpen.’
‘Ga nu maar. Ik red me wel. Hopelijk zie ik je morgen weer. Tot dan’ en omhoog kijkend naar de lucht roept hij Lucius na: ‘En loop alsjeblieft een beetje door. Ik denk dat het niet goed gaat!’
Als Lucius het eerste as op zijn kleren neer ziet dalen en ook kleine steentjes voelt en ziet vallen, zet hij het op een lopen…
(wordt vervolgd)
Archief
Eerder verschenen:
- Mischa
- Een Spaanse tuinman
- Annie in Andalusië
- You are so beautiful
- Srebrenica herdacht: 11 juli 1995 – 11 juli 2007
- Bruin café in Amsterdam
- Een Brug te moeilijk?
- Hans en Klaar
- Polyphemus (1)
- Polyphemus (2)
- Polyphemus (3)
- Schaduwmeisje (1)
- Schaduwmeisje (2)
- Schaduwmeisje (3)
- Schaduwmeisje (4)
- Wenen
- Pleinwacht
- Comme Dieu
- Bertus Mens, een oud leerling
- Marieke, een lief meisje
- Bas en Top
- Kippensoep
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 1)
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 2)
- Een wrede droom
- 754
- Herfst
- vijftal haiku’s over sneeuw
- Mishandeling?...Of…
- Nieuwe spoorbrug
- Een observatie in Kamer 3d, bed 3…
- Samuel, met alle respect!
- Fragment 1 uit "Gestalkt"
- Fragment 2 uit "Gestalkt"
- Fragment 3 uit "Gestalkt"
- Fragment 4 uit "Gestalkt"
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 1
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 2
- Wateroverlast
- De poes van Gj.
- Stolpersteine
- De bloemkoolman
- Een Haibun
- Winter sonnettet 2012
- Winter in februari 2012
- Patiënt meneer Roel
- Het pand der liefde
- Wreedheden
- Tante Chloe
- De poes van Gj.
- Boekje van Geluk
- Aijee pietjee de mwa ee …
- Afscheid
- Ge-strand
- Standbeeld in Leiden
- Autoloze zondag
- In de hemel
- Anderhalve liter
- Stilteconcert in Hattem
- Kladdegat, mijn verhaal…
- Kladdegat deel 2, het verhaal dat we nog niet wisten…
- 5-5=1
- Herman en Aleida
- Georg Cohn, een Jodenjongen
- Koffietafelpraat
- Socrates (en de nepsint)
- Annie in Andalusië
- Sjakie Slak
- ‘Even de IJssel over’
- Het meisje te paard
- De huismus
- Ge-Strand
- De ooievaar
- Bruin café in Amsterdam