Verhaal van de maand
Stilteconcert in Hattem
Altijd, elke dag weer, al vele vele jaren lang gaf de dirigent zijn eenentwintig muzikanten na elk avondconcert vrijaf. En met vrijaf bedoelde hij: verlaat het podium en zoek ruimte en frisse lucht. Hij stimuleerde ze echt heel pertinent dat te doen. En met reden.
Natuurlijk waren de concerten die ze gaven altijd openlucht concerten, maar toch. De plek waar ze speelden was niet bepaald de schoonste. Niet alleen wat de lucht betreft, maar ook het water waarin ze zich altijd bevonden was niet van de helderste soort. Zelf had hij, de dirigent dus, er minder last van. Wellicht een soort immuniteit, zou je kunnen zeggen.
Ondanks de nare lucht die opsteeg uit het vervuilde water maakten de muzikanten van diverse pluimage altijd vrolijk hun muziek. Wat opviel was dat er nooit publiek te zien was. Nooit luisterend publiek althans. Eigenlijk was dat ook niet zo gek, omdat het stilteconcerten waren. Stilteconcerten! Onhoorbaar dus voor de mensen die naar de vrolijke muzikanten met hun opgewekte dirigent kwamen kijken. Kijken. Te beluisteren was er immers niks.
Toeschouwers die af en toe eens kwamen kijken wezen naar hun, maakten foto’s en lachten.. Vol bewondering eigenlijk, omdat de musicerende leden van de groep zo onbeweeglijk stil zaten. Onbeweeglijk stil. Zelfs de dirigent bewoog zich niet. Bleef verstild staan in zijn beweging. En dan die ene kikker, die zo brutaal was op de rug van een andere kikker te kruipen. Een soort bokspringen eigenlijk, maar dan iets anders.
Sinds kort verlaat ’s avonds na het concert de hele groep, op aanraden van de dirigent dus, het podium. Met gevaar voor eigen leven klimmen ze de wal op, steken de weg over en begeven ze zich, aan de andere kant aangekomen, weer zo snel mogelijk in het water. Luid kwakend, direct van schonere water en frissere lucht genietend, begeven ze zich naar de Wiesenberger Kolk die in open verbinding met de IJssel staat. Wat een opluchting, wat een bevrijdend schoon gevoel.
De hele nacht bleven ze in het schone reukloze water, spetterden en kwaakten er rustig op los en maakten plezier. Tot de volgende ochtend bij zonsopkomst. Dan verzamelden ze zich weer en zwommen ze in een lange rij de weg terug, weer de weg over en vervolgens het water in van de Grote Gracht, waar de inmiddels ook al gearriveerde dirigent hun welwillend en goedgemutst elke dag weer begroette. Zo ging het vele dagen, maanden, zelfs jaren door.
Totdat…
Muzikaal als hij was hoorde de dirigent op zekere dag dat de stiltemuziek tijdens het ochtendconcert stiller werd. Elke dag, een paar dagen achtereen werd het stiller. Toen de dirigent uiteindelijk eens ging tellen, merkte hij dat er minder leden waren. Geen eenentwintig, maar veertien. Zeven minder. Elke dag van de week één minder. Hij dacht eens na en vroeg zich af hoe dat kon. Deze week waren er ineens zeven van zijn muzikale kikkers minder. Met nog minder zou zijn orkest niet meer goed kunnen functioneren, realiseerde hij zich.
Hij besloot ’s avonds met de groep mee te gaan naar de Kolk. Het werd een vrolijke nacht. De dirigent lette goed op zijn muzikanten. Ze bleven allemaal bij elkaar zag hij en iedereen deed mee aan de zelfbedachte spelletjes. Vooral van de kwaakspelletjes genoot hij. Toen ze de volgende ochtend vertrokken, terug naar de Grote Gracht, telde hij het aantal kikkers. Veertien. Compleet dus en opgewekt leidde hij de groep terug. Op het podium aangekomen nam elk lid weer zijn plaats in en direct zette de dirigent de leden aan het werk.
Vol overgave beluisterde de dirigent zijn muzikanten. Na een poosje bemerkte hij dat het toch weer stiller klonk. Ongerust begon hij te tellen. Wat hij bevroedde was waar: weer was er een muzikant minder. Dertien telde hij er nu. Dertien muzikanten. Teleurgesteld, maar vooral bedroefd, overzag hij de groep. Onbegrijpelijk vond hij het ook. Hij was er zelf bij geweest, hij had geteld en toch miste er weer iemand. Dan zou er een muzikant tijdens het teruggaan verdwenen moeten zijn. Vreemd. Hij had er niets van gemerkt.
‘Wat maak je me nou? Ben jij het die al mijn muzikanten hebt opgegeten!’
‘Opgegeten. Ik heb ze helemaal niet opgegeten.’ Het klonk verontwaardigd.
Terwijl hij dit zei viel de laatste kikker terug in het water. Hij klampte zich direct angstig vast aan zijn voorganger.
‘Heb je ze niet opgegeten? Wat heb je dan met ze gedaan?’
‘Ze zwemmen in een speciaal slootje, onder een fijnmazig net.’
‘Waarom onder een net?’
‘Kunnen ze niet ontsnappen. Ik bewaar ze tot de tijd dat ik ze kan voeden aan onze eigen jongen.’ Met zijn vleugel wees hij naar het ooievaarsnest iets verderop. Zijn vrouw keek over de rand en zwaaide vrolijk.
‘Ja zeg, wacht eens even. Mijn muzikanten dienen als voedsel voor jullie jonkies? Ben je nou helemaal…’
‘Sorry hoor, maar dat wist ik toch niet.’
‘Nee, maar nu weet je het wel. Ik sta er op dat je ze onmiddellijk vrij laat en bij me brengt. Vijf minuten geef ik je. Vijf minuten en geen seconde langer. Tenminste als je die hoge paal met dat nest er op niet omgezaagd wilt hebben. Dus…’
De ooievaar was al weg. Precies vier minuten had hij nodig om de muzikantengroep weer te herenigen.
Sinds die tijd en nog dagelijks speelt het orkest weer op volle sterkte, maar worden de dagelijkse nachttochten naar de Kolk nog steeds eensgezind aan een touw verbonden gemaakt. Voor de zekerheid.
Natuurlijk waren de concerten die ze gaven altijd openlucht concerten, maar toch. De plek waar ze speelden was niet bepaald de schoonste. Niet alleen wat de lucht betreft, maar ook het water waarin ze zich altijd bevonden was niet van de helderste soort. Zelf had hij, de dirigent dus, er minder last van. Wellicht een soort immuniteit, zou je kunnen zeggen.
Ondanks de nare lucht die opsteeg uit het vervuilde water maakten de muzikanten van diverse pluimage altijd vrolijk hun muziek. Wat opviel was dat er nooit publiek te zien was. Nooit luisterend publiek althans. Eigenlijk was dat ook niet zo gek, omdat het stilteconcerten waren. Stilteconcerten! Onhoorbaar dus voor de mensen die naar de vrolijke muzikanten met hun opgewekte dirigent kwamen kijken. Kijken. Te beluisteren was er immers niks.
Toeschouwers die af en toe eens kwamen kijken wezen naar hun, maakten foto’s en lachten.. Vol bewondering eigenlijk, omdat de musicerende leden van de groep zo onbeweeglijk stil zaten. Onbeweeglijk stil. Zelfs de dirigent bewoog zich niet. Bleef verstild staan in zijn beweging. En dan die ene kikker, die zo brutaal was op de rug van een andere kikker te kruipen. Een soort bokspringen eigenlijk, maar dan iets anders.
Sinds kort verlaat ’s avonds na het concert de hele groep, op aanraden van de dirigent dus, het podium. Met gevaar voor eigen leven klimmen ze de wal op, steken de weg over en begeven ze zich, aan de andere kant aangekomen, weer zo snel mogelijk in het water. Luid kwakend, direct van schonere water en frissere lucht genietend, begeven ze zich naar de Wiesenberger Kolk die in open verbinding met de IJssel staat. Wat een opluchting, wat een bevrijdend schoon gevoel.
De hele nacht bleven ze in het schone reukloze water, spetterden en kwaakten er rustig op los en maakten plezier. Tot de volgende ochtend bij zonsopkomst. Dan verzamelden ze zich weer en zwommen ze in een lange rij de weg terug, weer de weg over en vervolgens het water in van de Grote Gracht, waar de inmiddels ook al gearriveerde dirigent hun welwillend en goedgemutst elke dag weer begroette. Zo ging het vele dagen, maanden, zelfs jaren door.
Totdat…
Muzikaal als hij was hoorde de dirigent op zekere dag dat de stiltemuziek tijdens het ochtendconcert stiller werd. Elke dag, een paar dagen achtereen werd het stiller. Toen de dirigent uiteindelijk eens ging tellen, merkte hij dat er minder leden waren. Geen eenentwintig, maar veertien. Zeven minder. Elke dag van de week één minder. Hij dacht eens na en vroeg zich af hoe dat kon. Deze week waren er ineens zeven van zijn muzikale kikkers minder. Met nog minder zou zijn orkest niet meer goed kunnen functioneren, realiseerde hij zich.
Hij besloot ’s avonds met de groep mee te gaan naar de Kolk. Het werd een vrolijke nacht. De dirigent lette goed op zijn muzikanten. Ze bleven allemaal bij elkaar zag hij en iedereen deed mee aan de zelfbedachte spelletjes. Vooral van de kwaakspelletjes genoot hij. Toen ze de volgende ochtend vertrokken, terug naar de Grote Gracht, telde hij het aantal kikkers. Veertien. Compleet dus en opgewekt leidde hij de groep terug. Op het podium aangekomen nam elk lid weer zijn plaats in en direct zette de dirigent de leden aan het werk.
Vol overgave beluisterde de dirigent zijn muzikanten. Na een poosje bemerkte hij dat het toch weer stiller klonk. Ongerust begon hij te tellen. Wat hij bevroedde was waar: weer was er een muzikant minder. Dertien telde hij er nu. Dertien muzikanten. Teleurgesteld, maar vooral bedroefd, overzag hij de groep. Onbegrijpelijk vond hij het ook. Hij was er zelf bij geweest, hij had geteld en toch miste er weer iemand. Dan zou er een muzikant tijdens het teruggaan verdwenen moeten zijn. Vreemd. Hij had er niets van gemerkt.
‘Wat maak je me nou? Ben jij het die al mijn muzikanten hebt opgegeten!’
‘Opgegeten. Ik heb ze helemaal niet opgegeten.’ Het klonk verontwaardigd.
Terwijl hij dit zei viel de laatste kikker terug in het water. Hij klampte zich direct angstig vast aan zijn voorganger.
‘Heb je ze niet opgegeten? Wat heb je dan met ze gedaan?’
‘Ze zwemmen in een speciaal slootje, onder een fijnmazig net.’
‘Waarom onder een net?’
‘Kunnen ze niet ontsnappen. Ik bewaar ze tot de tijd dat ik ze kan voeden aan onze eigen jongen.’ Met zijn vleugel wees hij naar het ooievaarsnest iets verderop. Zijn vrouw keek over de rand en zwaaide vrolijk.
‘Ja zeg, wacht eens even. Mijn muzikanten dienen als voedsel voor jullie jonkies? Ben je nou helemaal…’
‘Sorry hoor, maar dat wist ik toch niet.’
‘Nee, maar nu weet je het wel. Ik sta er op dat je ze onmiddellijk vrij laat en bij me brengt. Vijf minuten geef ik je. Vijf minuten en geen seconde langer. Tenminste als je die hoge paal met dat nest er op niet omgezaagd wilt hebben. Dus…’
De ooievaar was al weg. Precies vier minuten had hij nodig om de muzikantengroep weer te herenigen.
Sinds die tijd en nog dagelijks speelt het orkest weer op volle sterkte, maar worden de dagelijkse nachttochten naar de Kolk nog steeds eensgezind aan een touw verbonden gemaakt. Voor de zekerheid.
Archief
Eerder verschenen:
- Mischa
- Een Spaanse tuinman
- Annie in Andalusië
- You are so beautiful
- Srebrenica herdacht: 11 juli 1995 – 11 juli 2007
- Bruin café in Amsterdam
- Een Brug te moeilijk?
- Hans en Klaar
- Polyphemus (1)
- Polyphemus (2)
- Polyphemus (3)
- Schaduwmeisje (1)
- Schaduwmeisje (2)
- Schaduwmeisje (3)
- Schaduwmeisje (4)
- Wenen
- Pleinwacht
- Comme Dieu
- Bertus Mens, een oud leerling
- Marieke, een lief meisje
- Bas en Top
- Kippensoep
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 1)
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 2)
- Een wrede droom
- 754
- Herfst
- vijftal haiku’s over sneeuw
- Mishandeling?...Of…
- Nieuwe spoorbrug
- Een observatie in Kamer 3d, bed 3…
- Samuel, met alle respect!
- Fragment 1 uit "Gestalkt"
- Fragment 2 uit "Gestalkt"
- Fragment 3 uit "Gestalkt"
- Fragment 4 uit "Gestalkt"
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 1
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 2
- Wateroverlast
- De poes van Gj.
- Stolpersteine
- De bloemkoolman
- Een Haibun
- Winter sonnettet 2012
- Winter in februari 2012
- Patiënt meneer Roel
- Het pand der liefde
- Wreedheden
- Tante Chloe
- De poes van Gj.
- Boekje van Geluk
- Aijee pietjee de mwa ee …
- Afscheid
- Ge-strand
- Standbeeld in Leiden
- Autoloze zondag
- In de hemel
- Anderhalve liter
- Stilteconcert in Hattem
- Kladdegat, mijn verhaal…
- Kladdegat deel 2, het verhaal dat we nog niet wisten…
- 5-5=1
- Herman en Aleida
- Georg Cohn, een Jodenjongen
- Koffietafelpraat
- Socrates (en de nepsint)
- Annie in Andalusië
- Sjakie Slak
- ‘Even de IJssel over’
- Het meisje te paard
- De huismus
- Ge-Strand
- De ooievaar
- Bruin café in Amsterdam