Verhaal van de maand
Kladdegat deel 2, het verhaal dat we nog niet wisten…
Ene Boeve was lang geleden, rond het jaar 1800, één van de molenaars op de houten windkorenmolen in Hattem. Deze molen stond er al enkele honderden jaren. Er werd graan gemalen voor de Hattemse bevolking. Omdat Ene Boeve in Wapenveld woonde, was hij vaak alleen in de molen. Toevallig hoorde hij dat er ooit in Hattem een spookhond, genaamd Kladdegat, had geleefd. Hij vroeg verschillende mensen of die hem iets zouden kunnen vertellen over de spookhond. Maar veel mensen schudden hun hoofd, mompelden iets onverstaanbaars en liepen snel verder. Totdat een heel oud mannetje de molenaar glimlachend aankeek. ‘Kladdegat,’ zei hij en hij wees op een dichtgemetseld gat onder de Dorpspoort. ‘Daar zit hij opgesloten. Al heel lang. En iedere Hattemer weet dat het zijn verdiende straf is.’ Toen liep het oude mannetje, leunend op zijn stok, langzaam verder, de molenaar nieuwsgierig achterlatend… Ene vertelde het zijn broer Tweede toen hij ’s avonds thuis kwam. ‘Ga toch eens kijken Ene,’ zei Tweede, ‘ je weet nooit wat er waar is van het verhaal.' Ga morgen toch eens kijken.’
De volgende ochtend, heel vroeg, zo vroeg dat er nog geen mens op pad was, sloop de molenaar met een houweel en een grote voorhamer naar het Hondegat. Eerst legde hij zijn rechter oor, aan het linker oor was hij doof, tegen de ruw gemetselde stenen die het gat afsloten. Toen hij niets hoorde sloeg hij met het houweel tegen de voegen tussen de stenen totdat deze losraakten. Met de grote hamer sloeg hij vervolgens hard tegen de stenen, zodat deze het hol invielen. Toen er een gat van ongeveer dertig centimeter was ontstaan stopte de molenaar en tuurde naar binnen, de donkere ruimte in. Op een paar meter afstand van hem keken twee oranjekleurige ogen hem aan. Bijna vriendelijk en bang eigenlijk, vond Ene de molenaar. Spookhond, dacht hij, is dat Kladdegat, de Spookhond? Overtuigd dat het juist een lieve hond was begon de molenaar weer met zijn houweel tegen de voegen van de resterende stenen te slaan. Net zo lang dat het gat zo groot was geworden dat hij er zelf door kon. En Kladdegat ook.
‘Kom dan. Kom maar Kladdegat. Kom maar tevoorschijn. Je bent vrij.’ De molenaar deed een stap terug en wachtte gespannen af. Na een minuut ongeveer stak Kladdegat zijn snuit naar buiten en keek de molenaar aan. Zijn kop een beetje schuin alsof hij niet geloofde wat hem overkwam, of het geen val was om hem, na zoveel jaren, misschien toch dood te maken. De molenaar hield de hond, want hij was er inmiddels wel van overtuigd dat het beslist geen spook was, een stukje worst voor. Kladdegat kwam nu helemaal zijn hol uit en liep aarzelend, met een stuk ketting om één van zijn poten, naar de molenaar. Hij rook aan het stukje worst, maar beet er niet in. De molenaar legde het stukje worst op de stenen. ‘Toe maar. Eet nu maar.’ Hij keek Kladdegat vriendelijk aan. Kennelijk vertrouwde de broodmagere hond hem want met kleine hapjes at hij het stukje worst op. Boven zich hoorde Ene de molenaar dat de mensen intussen op weg waren naar hun werk. Hij besloot Kladdegat mee te nemen naar de molen, want niemand hoefde te weten dat hij Kladdegat, de zogenaamde Spookhond, bevrijd had. Toen hij in de richting van de oude molen liep volgde Kladdegat hem trouw…
’s Avonds, thuis, vertelde Ene aan zijn broer Tweede dat hij Kladdegat had bevrijd. “Ik begrijp het niet. Het is een heel lieve hond, maar brood en broodmager. Verschrikkelijk, zo mager. Vel over bot, echt waar.’
‘Morgen kom ik bij je op de molen om de hond ook eens te zien,’ zei Tweede, nieuwsgierig geworden. ‘Mager zei je. Dat is toch logisch. Niemand heeft hem natuurlijk ooit te eten gegeven.
Trouwens, het is nog een wonder dat hij zoveel jaren zonder voedsel heeft kunnen overleven.‘
‘Hij heeft geleefd van wat er in de gracht dreef. Soms een dode rat, of poes. Er drijft ook veel poep in de gracht. Mensenpoep. In poep vindt een beest soms nog wat eetbaars,’ zei Ene.
‘Gatver.’ Tweede trok een heel erg vies gezicht. ‘Ik moet er niet aan denken.’
Een week later, besloten de broers Ene en Tweede samen met Kladdegat langs de Kleine Gracht te lopen. Kladdegat was, dankzij zijn verblijf op de molen, weer een stuk aangesterkt en dikker geworden. Maar, des te dichter ze bij de Dijkpoort kwamen, des te onrustiger hij werd. Zo onrustig zelfs, dat hij plotseling weigerde verder te lopen. Dwingen wilde Ene de molenaar hem niet, omdat hij het belangrijk vond om het vertrouwen van Kladdegat niet te verliezen. ‘Loop jij alleen nog maar een stukje door,’ zei hij tegen Tweede. ‘En als je bij de Dijkpoort bent kom je maar terug en lopen we samen weer naar de molen.’ Tweede liep alleen verder. Tot aan de Dijkpoort. Toen zag hij hem. Het mannetje. Het mannetje op de muur, naast de poort. Het poepende mannetje op de muur. Toen begreep Tweede ineens waarom Kladdegat niet verder wilde lopen. Hij rook poep… Hij rook de poep waarvan hij wel eens gegeten had.
Tweede klampte een toevallige voorbijganger aan, rukte aan ’s mans schouder en wees naar het mannetje op de muur.
‘Kijk dan, daar op de muur,
daar zit een mannetje
uur na uur
nee dag na dag
maand na maand
zelfs jaar na jaar
en altijd maar poepend
daar hangend over die muur…
Mag dat, daar op die muur,
wat dat mannetje doet
poepen steeds maar door?
is dat niet vies
niet vreselijk vies
wie doet nou zoiets
wie doet zo vies
elke dag
poepen over een muur…
Dat mag toch niet, daar op die muur
wat dat mannetje doet?
doe jij dat ook
bij jou in huis
in de tuin, of tuinhuis
in het gras
of bij de schutting
of over de muur
poepen over de muur?
Nee, natuurlijk niet.
Jij doet het gewoon in je broek!
Toch?
Nee?....?
Wat zeg je?
Op de wc?
Doe jij het op de wc?
Poepen op de wc?
Waarom doet het mannetje dat niet?
Net als jij, poepen op de wc.
Ohhhh…..
Tweede liep, nee, holde terug naar zijn broer Ene, die op een bankje zat te slapen, terwijl Kladdegat rustig naast hem zat en de wacht hield over zijn slapend baasje. Opgewonden vertelde Tweede wat hij gezien had. Een poepend mannetje op de muur. Logisch dat Kladdegat niet verder wilde lopen.
Enkele jaren later, het was inmiddels mei 1808, gebeurde er iets verschrikkelijks. Maar nu gewoon overdag. Waarschijnlijk, maar dat weten we niet precies, werd door een windhoos of rukwind de Hattemer molen omver gerukt en totaal verbrijzeld. Van de molen bleef een puinhoop over. Gelukkig wist Ene Boeve als door een wonder zijn leven te redden. Met tranen in zijn ogen zocht hij tussen de restanten van de molen naar Kladdegat. Helaas, het trouwe dier, ooit Spookhond, heeft hij niet gevonden en ook nooit meer gezien. Kladdegat was verdwenen en sindsdien wordt er niet meer over hem gepraat.
Hoewel…
De volgende ochtend, heel vroeg, zo vroeg dat er nog geen mens op pad was, sloop de molenaar met een houweel en een grote voorhamer naar het Hondegat. Eerst legde hij zijn rechter oor, aan het linker oor was hij doof, tegen de ruw gemetselde stenen die het gat afsloten. Toen hij niets hoorde sloeg hij met het houweel tegen de voegen tussen de stenen totdat deze losraakten. Met de grote hamer sloeg hij vervolgens hard tegen de stenen, zodat deze het hol invielen. Toen er een gat van ongeveer dertig centimeter was ontstaan stopte de molenaar en tuurde naar binnen, de donkere ruimte in. Op een paar meter afstand van hem keken twee oranjekleurige ogen hem aan. Bijna vriendelijk en bang eigenlijk, vond Ene de molenaar. Spookhond, dacht hij, is dat Kladdegat, de Spookhond? Overtuigd dat het juist een lieve hond was begon de molenaar weer met zijn houweel tegen de voegen van de resterende stenen te slaan. Net zo lang dat het gat zo groot was geworden dat hij er zelf door kon. En Kladdegat ook.
‘Kom dan. Kom maar Kladdegat. Kom maar tevoorschijn. Je bent vrij.’ De molenaar deed een stap terug en wachtte gespannen af. Na een minuut ongeveer stak Kladdegat zijn snuit naar buiten en keek de molenaar aan. Zijn kop een beetje schuin alsof hij niet geloofde wat hem overkwam, of het geen val was om hem, na zoveel jaren, misschien toch dood te maken. De molenaar hield de hond, want hij was er inmiddels wel van overtuigd dat het beslist geen spook was, een stukje worst voor. Kladdegat kwam nu helemaal zijn hol uit en liep aarzelend, met een stuk ketting om één van zijn poten, naar de molenaar. Hij rook aan het stukje worst, maar beet er niet in. De molenaar legde het stukje worst op de stenen. ‘Toe maar. Eet nu maar.’ Hij keek Kladdegat vriendelijk aan. Kennelijk vertrouwde de broodmagere hond hem want met kleine hapjes at hij het stukje worst op. Boven zich hoorde Ene de molenaar dat de mensen intussen op weg waren naar hun werk. Hij besloot Kladdegat mee te nemen naar de molen, want niemand hoefde te weten dat hij Kladdegat, de zogenaamde Spookhond, bevrijd had. Toen hij in de richting van de oude molen liep volgde Kladdegat hem trouw…
’s Avonds, thuis, vertelde Ene aan zijn broer Tweede dat hij Kladdegat had bevrijd. “Ik begrijp het niet. Het is een heel lieve hond, maar brood en broodmager. Verschrikkelijk, zo mager. Vel over bot, echt waar.’
‘Morgen kom ik bij je op de molen om de hond ook eens te zien,’ zei Tweede, nieuwsgierig geworden. ‘Mager zei je. Dat is toch logisch. Niemand heeft hem natuurlijk ooit te eten gegeven.
Trouwens, het is nog een wonder dat hij zoveel jaren zonder voedsel heeft kunnen overleven.‘
‘Hij heeft geleefd van wat er in de gracht dreef. Soms een dode rat, of poes. Er drijft ook veel poep in de gracht. Mensenpoep. In poep vindt een beest soms nog wat eetbaars,’ zei Ene.
‘Gatver.’ Tweede trok een heel erg vies gezicht. ‘Ik moet er niet aan denken.’
Een week later, besloten de broers Ene en Tweede samen met Kladdegat langs de Kleine Gracht te lopen. Kladdegat was, dankzij zijn verblijf op de molen, weer een stuk aangesterkt en dikker geworden. Maar, des te dichter ze bij de Dijkpoort kwamen, des te onrustiger hij werd. Zo onrustig zelfs, dat hij plotseling weigerde verder te lopen. Dwingen wilde Ene de molenaar hem niet, omdat hij het belangrijk vond om het vertrouwen van Kladdegat niet te verliezen. ‘Loop jij alleen nog maar een stukje door,’ zei hij tegen Tweede. ‘En als je bij de Dijkpoort bent kom je maar terug en lopen we samen weer naar de molen.’ Tweede liep alleen verder. Tot aan de Dijkpoort. Toen zag hij hem. Het mannetje. Het mannetje op de muur, naast de poort. Het poepende mannetje op de muur. Toen begreep Tweede ineens waarom Kladdegat niet verder wilde lopen. Hij rook poep… Hij rook de poep waarvan hij wel eens gegeten had.
Tweede klampte een toevallige voorbijganger aan, rukte aan ’s mans schouder en wees naar het mannetje op de muur.
‘Kijk dan, daar op de muur,
daar zit een mannetje
uur na uur
nee dag na dag
maand na maand
zelfs jaar na jaar
en altijd maar poepend
daar hangend over die muur…
Mag dat, daar op die muur,
wat dat mannetje doet
poepen steeds maar door?
is dat niet vies
niet vreselijk vies
wie doet nou zoiets
wie doet zo vies
elke dag
poepen over een muur…
Dat mag toch niet, daar op die muur
wat dat mannetje doet?
doe jij dat ook
bij jou in huis
in de tuin, of tuinhuis
in het gras
of bij de schutting
of over de muur
poepen over de muur?
Nee, natuurlijk niet.
Jij doet het gewoon in je broek!
Toch?
Nee?....?
Wat zeg je?
Op de wc?
Doe jij het op de wc?
Poepen op de wc?
Waarom doet het mannetje dat niet?
Net als jij, poepen op de wc.
Ohhhh…..
Tweede liep, nee, holde terug naar zijn broer Ene, die op een bankje zat te slapen, terwijl Kladdegat rustig naast hem zat en de wacht hield over zijn slapend baasje. Opgewonden vertelde Tweede wat hij gezien had. Een poepend mannetje op de muur. Logisch dat Kladdegat niet verder wilde lopen.
Enkele jaren later, het was inmiddels mei 1808, gebeurde er iets verschrikkelijks. Maar nu gewoon overdag. Waarschijnlijk, maar dat weten we niet precies, werd door een windhoos of rukwind de Hattemer molen omver gerukt en totaal verbrijzeld. Van de molen bleef een puinhoop over. Gelukkig wist Ene Boeve als door een wonder zijn leven te redden. Met tranen in zijn ogen zocht hij tussen de restanten van de molen naar Kladdegat. Helaas, het trouwe dier, ooit Spookhond, heeft hij niet gevonden en ook nooit meer gezien. Kladdegat was verdwenen en sindsdien wordt er niet meer over hem gepraat.
Hoewel…
Archief
Eerder verschenen:
- Mischa
- Een Spaanse tuinman
- Annie in Andalusië
- You are so beautiful
- Srebrenica herdacht: 11 juli 1995 – 11 juli 2007
- Bruin café in Amsterdam
- Een Brug te moeilijk?
- Hans en Klaar
- Polyphemus (1)
- Polyphemus (2)
- Polyphemus (3)
- Schaduwmeisje (1)
- Schaduwmeisje (2)
- Schaduwmeisje (3)
- Schaduwmeisje (4)
- Wenen
- Pleinwacht
- Comme Dieu
- Bertus Mens, een oud leerling
- Marieke, een lief meisje
- Bas en Top
- Kippensoep
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 1)
- Vrijheid voor de stad Hattem (deel 2)
- Een wrede droom
- 754
- Herfst
- vijftal haiku’s over sneeuw
- Mishandeling?...Of…
- Nieuwe spoorbrug
- Een observatie in Kamer 3d, bed 3…
- Samuel, met alle respect!
- Fragment 1 uit "Gestalkt"
- Fragment 2 uit "Gestalkt"
- Fragment 3 uit "Gestalkt"
- Fragment 4 uit "Gestalkt"
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 1
- Pompeii, 79 na Chr. Deel 2
- Wateroverlast
- De poes van Gj.
- Stolpersteine
- De bloemkoolman
- Een Haibun
- Winter sonnettet 2012
- Winter in februari 2012
- Patiënt meneer Roel
- Het pand der liefde
- Wreedheden
- Tante Chloe
- De poes van Gj.
- Boekje van Geluk
- Aijee pietjee de mwa ee …
- Afscheid
- Ge-strand
- Standbeeld in Leiden
- Autoloze zondag
- In de hemel
- Anderhalve liter
- Stilteconcert in Hattem
- Kladdegat, mijn verhaal…
- Kladdegat deel 2, het verhaal dat we nog niet wisten…
- 5-5=1
- Herman en Aleida
- Georg Cohn, een Jodenjongen
- Koffietafelpraat
- Socrates (en de nepsint)
- Annie in Andalusië
- Sjakie Slak
- ‘Even de IJssel over’
- Het meisje te paard
- De huismus
- Ge-Strand
- De ooievaar
- Bruin café in Amsterdam