Verhaal van de maand

De ooievaar


Ken je Job?
Ik zal je iets vertellen over Jongetje Job. Luister maar…

Jongetje Job heeft een prachtig schilderij van zijn opa en oma gekregen. Zijn papa heeft het kunstwerk opgehangen in zijn eigen slaapkamertje en hij droomt bijna elke nacht over een van de dieren die op het schilderij geschilderd zijn.

Jongetje Job trekt nog eens zijn dekbed over zijn hoofd. Hij is al een poosje wakker omdat hij het verschrikkelijk koud heeft en rilt over zijn hele lichaam. Vooral zijn voetjes voelen als ijsklompjes. Hij wrijft ze eens stevig over elkaar heen om ze een beetje op te warmen. Maar nee hoor, het helpt helemaal niet. Job kan gewoon niet meer slapen. Stilletjes stapt hij uit zijn bedje, pakt zijn trui en trekt die over zijn hoofd. ‘Maak jij me maar lekker warm trui,’ zegt Job zachtjes tegen de trui. Job loopt naar het raam en schuift het gordijn opzij. Verbaasd kijkt hij naar de bloemetjes die op het raam getekend zijn. Met zijn wijsvinger wrijft hij voorzichtig over een bloempje. Zijn vinger wordt direct koud en nat. IJsbloempjes op het raam, denkt Job. Wel mooi. Met zijn adem maakt hij een kijkgaatje, zodat hij naar buiten kan kijken.

Wat is dat? Loopt daar een ooievaar? Job kijkt naar het schilderij en ja hoor, de ooievaar is er niet. Die loopt buiten. Wat dom, denkt Job. Wat dom van de ooievaar dat hij buiten in de kou loopt. Hij had al lang weg moeten zijn als hij buiten wil zijn. Weg naar een ver land, waar het lekker warm is. Dat doen sommige vogels, weet Job. Met zijn warme adem maakt hij het kijkgaatje wat groter. Tot zijn schrik ziet Job dat de ooievaar naar de gracht loopt. Als hij maar niet in het water stapt, denkt Job. Dat zou heel dom zijn. Heel dom. Hij tikt met zijn nagels tegen het raam. ‘Niet in het water stappen hoor,’ roept Job. ‘Niet in het water gaan ooievaar, want dan vries je vast met je poten.’ Hij hoopt dat de ooievaar zo verstandig is niet in het water te stappen.

Job gaat weer in zijn bedje liggen. Hij houdt de trui aan en blijft gelukkig lekker warm. Al gauw valt hij in slaap. En droomt. Over een ooievaar.

‘Help me toch,’ zegt de ooievaar. Mijn poten zitten vast. Vastgevroren in het ijs. Ik kan me niet meer bewegen.
‘Ik heb je toch gewaarschuwd.’
De ooievaar kijkt Job boos aan. ‘Mij gewaarschuwd? Wanneer dan?’
‘Vannacht,’ zegt Job. ‘Vannacht keek ik even naar buiten en toen zag ik je lopen. Ik tikte nog tegen het raam en riep dat je niet in het water moest gaan.’
‘Oh, dat heb ik niet gehoord. Ik had honger en wilde een visje vangen.’
‘En is dat gelukt?’ vraagt Job.
‘Nee.’ De ooievaar kijkt bedroefd.
‘Ik zal je helpen los te komen,’ troost Job. ‘Ik pak een stok en sla het ijs rond je poten wel stuk.’
Binnen vijf minuten staat de ooievaar weer op het droge.
‘Kom,’ zegt Job. ‘Ga met me mee, dan krijg je een krentenbol van me.’


En zo kwam het dat een verbaasde mama van Job de volgende ochtend krentenbolkruimels op de vloer vond…